Allengs is brikkenbakken verre dode klank in lang voltooid verleden tijd, die Maaskanters tot poëzie nooit noodde. Rauw en rijmloos was hun stille strijd om brood en die, posthuum veelal, een ode oproept aan de bakker toegewijd.
Als ‘t paasvuur-alleluja was gestorven, spijkerde hij raam en deuren dicht en klom met kleren volgepropte korven op een huifkar bij het eerste licht. Hij had van Maaskant armoede georven. Bijstand was een droom zonder gezicht.
Uit kleffig kleideeg zwaar en zuur gebakken vond hij brood over de Rijnland-grens. Om vier uur ‘s morgens in de slaapbarakken heeft hij menig vroege haan verwenst. Van lange rust op stro-gevulde zakken was geen sprake bij de brikkenmens.
In mist en modder mengden blote voeten tramp‘lend leem en water tot een deeg. Voor vrouw en kind was brikkendragen boete, als hun buikvel eelt en kenen kreeg. Geen wonder dat het speelse kind als zoete kraai de nacht aan ‘t lange dagsnoer reeg.
De brikkenbakker at en dronk maar even. ‘t Was alsof het eigenlijk niet mocht. Hij dronkjenever-foezel bij het leven. Kicks voor werklust zaten in het vocht. Maar niemand is bij brikken stoned gebleven, ondanks achttien uren stenen-tocht.
Wat contra-ritmisch speelde bij de mannen klei tot knikkers knedend ‘t kleinste kind; terwijl zijn moeder blauwe blikken kannen koffie droeg door regenweer en wind, om stijve kromme lijven te ontspannen, die j’op oude ansichten nog vindt.
En toch steeg uit het modd’ren in de vreemde, zinderend als ovens, een refrein; een lied, dat niet naar klaagezangen zweemde. Harmonie was er op elk terrein, waarbij hun klei maar niet het hart versteende Niemand dreef een kil en bazig brein.
Ze vierden samen daar de dag des Heren, Die hen ‘s zondags vroeg ter kerke riep, om voor het rusten eerst hun God te eren, Die de mens in het begin ook schiep uit klei en al zijn macht om te boetseren. Bid-en-werk zat in hun brood heel diep.
Des avonds als de dorpsmuziek er speelde klonk melancholiek harmonika, waarmee het deinend kind zijn heimwee streelde en de meisjes dansten voör en na hun polka met de mannen, tot hun weelde weldra zonk in foezel-gloria.
De laatste nacht goot sterren over ‘t droomland en Sint Rochus ... kermis ... Stein verscheen! Voor hen werd een miljoen gebakken veldbrand gouden kruimel brood voor iédereen, om even weer te leven aan de Maaskant over grenzen...herfst en winter heen.