Stamboomgegevens in Steinse database.

Home

Suchen

Chercher

Find

Zoeken

Uitleg over de Juliaanse- en Gregoriaanse tijdrekening
uit “Oose Maaskentj” Stein 1992 ( SGM nu LGGI )

Vermaarde sterrenkundigen kregen in het jaar 47 v. Chr. van Julius Caesar de opdracht om de tijdrekening te regelen. Deze stelden daarna vast dat de omloop van de zon rond de aarde op 365 dagen plaats greep. De overblijvende uren werden na 4 jaar samen gevoegd tot een dag. En zo ontstond het schrikkeljaar. Deze berekening werd algemeen aanvaard, doch bij het opkomen van het Christendom vond men dat het Paasfeest niet meer op de geschiedkundig vastgestelde dagen nachtevening der Lente zou moeten vallen. De kerkvoogden namen daarop tijdens een vergadering te Nicea het gebruik van de Grieken over, die hun feestdagen volgens de maanloop berekenden. Voorts werd vastgesteld dat de eerste volle maan na de 20e van de Lentemaand (maart) het Paasfeest zou regelen.

De Juliaanse tijdrekening leverde voor de kerkelijke plechtigheden geen problemen op, doch bij het burgerlijk gebruik ging deze van eeuw tot eeuw in de war totdat men in 1582 waarnam, dat het gezegde evening der Lente op 10 maart plaats had. Paus Gregorius XIII vaardigde daarop na overleg met deskundigen via de Bulle van vrijdag, 5 oktober 1582, de nieuwe (Gregoriaanse‑) tijdrekening in voor alle landen, die aan Rome onderworpen waren. Tot deze datum begon het nieuwe jaar voor diverse landen op verschillende data. Hetzij de 10e maart, dan wel op paasdag ofwel op Kerstdag. Karel IX, koning van Frankrijk, stelde in 1563 reeds de le januari als Nieuwjaarsdag in. Dit gebeurde ook in de Spaanse Landen na de Gregoriaanse verandering. Duitsland b.v. wachtte tot in 1700, terwijl Engeland pas in 1752 1 januari als Nieuwjaarsdag bevestigde.

DE VERANDERENDE KERKELIJK FEESTDAGEN

De grote feestdagen van het jaar worden gerangschikt naar het Paasfeest. In de volksmond duidde men deze feestdag vroeger b.v. aan met de woorden: "Na Driekoningen hebben we 3 nieuwe manen, de derde zondag van de 3e nieuwe maan is het Pasen".

Septuagesima

Met septuagesima begint de beloken of besloten tijd in de Christelijke Kerk. De betekenis van de naam Septuagesima, Sexagesima en Quinquagesima als 70, 60 en 50 dagen voor Pasen heeft thans geen of weinig betekenis meer. Zij dient enkel nog tot onder scheid van de 3 zondagen voor Pasen. Het volk in o.m. onze streken hecht evenwel aan de week voor de Vasten nog enig belang. De drie dagen voor de Vasten viert men algemeen Carnaval (vastenavond). De gebruiken die hierbij bestaan zijn diep ingeworteld en zijn aan vele omwentelingen in de geschiedenis ontsnapt. Men is het niet eens over de oorsprong van het woord Carnaval.

Prof. Vercoullie zegt b.v.: Er zijn 2 etymologische uitleggingen van dit woord. De een ziet er de samenstelling in van Carne(= vlees) met een 2e lid, dat zou betekenen laten staan of derven; de ander is van mening dat carnaval een wagen in scheepsvorm of schip op wielen is. Dit schip op wielen heeft in de Lente tijdens optochten altijd zo'n belangrijke rol gespeeld, dat het onbegrijpelijk zou zijn dat slechts de namen: blauwe schuit of narrenschiff er aan zouden herinneren. Niet alleen de Egyptenaren hebben het schip van Isis, ook de Babyloniërs herkenden het schip waarop hun zonnegod over de oceaan voer. Hoewel de naam vastenavond van christelijke oorsprong is, de gebruiken en vermaken van die dagen wijzen op een heidenfeest.

De vermommingen waren vroeger niet altijd slecht gekozen in de vaak sierlijke optochten. Doch stilaan heeft de politiek zich gemengd bij de mensenvreugde en wordt de geestelijken burgelijke overheid gehekeld en bespot.

Spreuk : Wanneer de zon op vastenavond schijnt, zal de eerste aar van het winterkoren en de tarwe schoon zijn; wat op vastenavond gezaaid wordt, blijft altijd groen.

Vasten

In het begin van het Christendom duurde de Vasten 70 dagen, te beginnen vanaf Septuagesima, omdat men de zondagen en dagen dat men niet vastte, niet mee rekende. Paus Gregorius I (590‑604) beval dat men voortaan zou beginnen na vastenavond (huidige Aswoensdag).

Pasen

Deze kerkelijke feestdag is niet een verkerstend feest, maar een godsdienstig feest uit het Jodendom. De naam zelf is gebleven, omdat hij ook voor de Christenen betekent: de "overgang" van Dood tot Leven. Vroeger at men op paasdag vooral schapen- of lammerenvlees, terwijl men ook ongedesemd brood at tot aandenken van de Hebreeuwen. Tot een aantal jaren geleden was het ook in onze contreien gebruik/ gewoonte op paasdag nieuwe kleren aan te doen; men moest op z'n Paasbest uitzien. Dit geschiedde waarschijnlijk omdat het vroeger de gewoonte was witte kleren te dragen als teken van vreugde.

Bijgeloof : De zeelieden deden de belofte geen vlees te eten op Pasen, omdat men dan van de storm bevrijd zou zijn. Geen vlees eten was ook goed tegen de tandpijn. Het water had bijzondere hoedanigheden: het genas allerlei ziektes en bedierf niet, wanneer het op Paasdag bij middernacht geput werd. Men eet op Paasdag eieren die op Goede Vrijdag gelegd zijn om bevrijd te blijven van tandpijn.

De kruisdagenprocessie

Op maandag, dinsdag en woensdag voor Hemelvaartsdag herdenkt de Kerk de Kruisdagen. De H. Mamertus richtte in het jaar 470 processies in, teneinde het voorkomen van aardbevingen en andere calamiteiten af te smeken. De Kerkvergadering van Orleans beval in het jaar 511 dat in heel Frankrijk openbare gebeden zouden plaatsvinden om de zegen te bekomen over de vruchten op het land. De Kerkvergadering van Mayenne verordende in 813 dit gebruik voor het hele Christendom van toepassing en besloot voorts dat een processie gedurende drie dagen gevormd zou worden door biddende en boeteplegende inwoners van dorp en stad. Deze processie was tot voor een tiental jaren geleden ook in onze streken nog traditioneel en voerde iedere dag langs een andere veldweg om Gods zegen te vragen over de vruchten der aarde. In deze processie droeg men noch het H. Sacrament, noch heiligenbeelden, doch uitsluitend het kruisbeeld of een reliek van het H. Kruis. Vandaar de naam Kruisprocessie.

Bijgeloof : Boter op deze dagen gekarnd bedierf niet, hoewel zij ongezouten bleef en als een heilzaam middel tegen velerlei kwalen werd aangewend. Zij werd ook wel kruisboter genoemd.

Sinxen

Sinxen of Pinksteren werd in de middeleeuwen ook wel Bloeifeest of Bloempaschen genoemd. Vanaf het begin van het Christendom werden de Sinxendagen met veel luister gevierd en ook als volksfeest blijven deze dagen in het geheugen. In de vroege morgen trokken de mensen naar het bos om er takken en groen te halen. Beladen met bossen en boompjes keerde men zingend en joelend weer terug om de boompjes voor de ingang van de huizen te plaatsen, omdat dit zegen in huis en de veestallen bracht en het kwaad afweerde. Het groen hing men op de zolder, aan de wand of de deur, zowel binnen als buiten. De Pinkstertak werd eertijds ook voor de deur van huwbare meisjes geplant. Het gewas verschilde naar gelang de gedachte van de jongeman over het meisje. De ondeugende maagd ontving b.v. een dorre tak. In sommige streken werden ook Sinxen vuren aangestoken waarbij de mannen zo hoog sprongen als ze konden, omdat ze geloofden dat het koren zo hoog wassen zou als ze sprongen.

Bijgeloof: Bewaar de eieren die heden gelegd zijn, want, ontstaat er brand, dan hoeft men slechts een ei in het vuur te werpen om de vlam de kracht te ontnemen. Bij de veestallen ontstak men vuur waarin men aalbessen wierp tegen de veepest.

Deze dag keert ieder jaar terug op de le donderdag na Pinksteren. Paus Urbanus IV heeft deze feestdag in 1264 aan de gehele katholieke kerk voorgeschreven. Toen hij nog aartsdiaken was te Luik, had hij deze plechtigheid voor het Bisdom Luik verworven. De processie die op deze dag of de eerstvolgende zondag door de straten trok, heeft met name in de steden altijd een uitstekende uitstraling gehad. De ambachtslieden waren gekleed in een lang kleed en mantel, van kleur verschillend naar gelang de nering of de gilde. De leden van de schepenbanken en de adel volgden de priester en sloten de stoet.

Weerspreuk : Een heldere Sacramentsdag brengt een aangename en mooie zomer. Gezegde : Wanneer jonge bijen op de dag dat ze door de oude uit de korf worden gejaagd, niet in een nieuwe korf worden gevangen zullen ze hun raten in een boom maken.

HEILIGDAGEN

Hoewel het kerkelijk jaar met de Advent en het burgerlijk jaar op 1 januari begint, opent het Kerstfeest het volkskundig jaar. Onze voorouders, toen nog in het heidendom gedompeld, hielden bij de zonnestand van de winter een offerfeest ter ere van de zon, die zoals ze dachten, dan herboren werd. Zij noemden de nachten na de 4e nacht der zonnestand: Joelnachten, nachten vol geheimzinnigheid, wanneer Wodan en Freye, Thor en Hulda door het luchtruim reden om de goede mensen te belonen en de landarbeider te zegenen in zijn arbeid. De eerste joelnacht viel op de hedendaagse Kerstnacht. Het Kerstfeest werd vroeger op verschillende data gevierd.

Paus Julius I (337‑352 na Chr.) stelde het Kerstfeest voortaan op 25 december, de dag waarop de heidenen de zonnestand vierden.

 

Weerkunde : Op Kerstavond legt men zout op tafel, is het s'morgens gesmolten, dan zal het jaar regenachtig zijn. Bijgeloof: Gemalen en op Kerstavond met water gemengd, geneest de as de tering en is een behoedmiddel tegen de tandpijn. De hen die op Kerstdag de haver pikt zal de vos niet hoeven te vrezen en de koeien die nu hooi eten krijgen geen maagstoringen wanneer ze s'zomers natte klaver eten. Op Kerstdag en Nieuwjaar wordt onder of in de ooftbomen geschoten om ze vruchtbaar te maken.

NIEUWJAAR

Vroeger was Nieuwjaarsnacht een woelige nacht, want niet alleen in de huizen van het gewone volk werd het ene jaar in het andere gevierd, ook de gilden vierden het. In drinkgelegenheden kwamen de drinkebroers samen om op kosten van de baas op het nieuwe jaar te drinken. Ook toen werd klokslag 24 uur een "zalig nieuwjaar" gewenst en daarop duchtig gedronken. Niet zelden trok men daarna drinkend en zingend door de straten en kondigde met behoorlijk lawaai de uit‑de‑slaap‑gewekte mensen aan, dat het nieuwe jaar begonnen was.

Bijgeloof : Verliefden wierpen twee noten in het vuur; klapten ze open, dan was dit een ongunstig voorteken. Bij heldere maneschijn gingen de meisjes naar een bronput in het water kijken of zich daarin het beeld van hun toekomstige partner vertoonde. Men moet de dood vrezen gedurende de eerste zeven dagen van het jaar en trachten zo weinig mogelijk buitenshuis te vertoeven om ongelukken te vermijden. Bovendien moet men voorkomen dat men niet valt, een kou vat, een zieke bezoekt, want iedere ziekte in deze periode opgelopen, is dodelijk.

DE MAANDEN EN DE DAGEN

De vroege bewoners in deze streken verdeelden het jaar in 12 manen, doch om gelijk te staan met de zonnekring was er iedere 3e Winter een jaar met 13 manen. Zij rekenden n.l. niet per jaar, doch per winter. Het jaar was verdeeld in twee seizoenen: n.l. de Zomer en de Winter. De Winter begon met de evening van September, de Zomer met die van Maart. Met Kerstmis had men Midwinter en tijd rond het feest van de St. Jan (24 juni) was Midzomer. Nog later kwam de Herfst erbij. De maanden en de dagen kregen allemaal een naam: de maanden herinnerden meestal aan de gebruiken of het werken op het land, terwijl de dagen de goden toegewijd waren.

 

DE MAANDEN

JANUARI (Louw/ huwelijksmaand)

Numa wijdde de eerste maand van de hervormde romeinse kalender aan Janus. Janu (=deur). Aldus genaamd, omdat deze maand een deur openslaat naar het nieuwe jaar. Kilean doet louwe (engels: low) huwelijk betekenen, omdat men vroeger in de eerste maand van het jaar de huwelijken sloot. Januari werd daarom ook wel de huwelijksmaand genoemd.

FEBRUARI (Sprokkel/ schrikkelmaand)

Februarius is afgeleid van Febris; koud en vorst. De oude benaming Hornung=razernij, wijst op de baldagigheden die bij de heidenen in het begin van de maand plaatsvonden. Godsdienstige feesten ter ere van Pan (in Arcadië) naar Rome overgekomen, ontaarden daar in braspartijen en losbandigheid. Ook in onze gewesten werden ze overgebracht en het Concilie van Leptinus (743) veroordeelde ze onder de naam van "Spurcalia februario". Vandaar heette deze maand eerst sporkel en later schrikkelmaand. Zoals reeds eerder vermeld bracht Julius Caesar verandering in de kalender aan en gaf de maanden 30 of 31 dagen, aan de maand februari 29, aan de zevende maand gaf 31 dagen en noemde deze naar zijn naam Julius. Keizer Augustus die zijn naam ook wilde hechten aan een maand, nam de achtste, doch vond er slechts 30 dagen. Hij voegde er een bij en ontnam deze aan februari, die toch al onregelmatig was. Vanaf toen telde de kortste maand slechts 28 dagen.

Bijgeloof: Kinderen in februari geboren blijven meestal klein. Deze maand was oorspronkelijk toegewijd aan de krijgsgod Mars en de eerste maand van het jaar. Toen Numa de maanden Januari en Februari in de kalender opnam, kreeg maart de 3e plaats.

De Germanen hadden deze maand aan de god Thor toegewijd, zodat deze ook wel Thor of Dondermaand genoemd werd. Karel de Grote gaf deze een meer toegepaste naam: Lentemaand. Daarvan getuigen nu nog vele spreuken.

Bijgeloof : Muggendans in maart voorspelt sterfte onder de schapen. Maartse sneeuw is goed tegen brandwonden.

APRIL (Grasmaand)

De oorsprong van het latijnse Aprilis wordt door verschillende schrijvers beschouwd als afstammend van Aperire=openen. Temeer, omdat de aarde in deze maand haar schoot opent om aan de planten en zaden lucht te geven. De Germaanse volkeren wijden haar aan Astera, de godin der Lente, ter ere van wie het Lentefeest plaats had.

MEI (Bloeimaand)

Door het heidense volk was deze maand vernoemd naar Maria, als godin van allerlei gewas. Karel de Grote noemde de maan Winne -monath, wat zoveel betekent als vreugde of genoegen, die de Lente verschaft.

JUNI (Weidemaand)

Romulus bedacht de naam Junius voor deze maand. Karel de Grote noemde deze Brach‑monath (=braakmaand). Later werd deze maand ook wel Sinxen‑, Zomer‑of Rozenmaand genoemd naar gelang men een der feesten der maand aanduidde. De maand Juni is ook de maand van de plaatselijke ker(k)missen.

JULI (Hooimaand)

Oorspronkelijk Quintilis geheten, werd deze door Julius Caesar als diens naamdrager genaamd. Karel de Grote duidde later deze maand terecht als hooimaand aan.

AUGUSTUS (Oogstmaand)

Eertijds sextilis genaamd en later door Rome aan Keizer Augustus toegewijd. Weerkunde: Als in Augustus vaak een koude dauw valt zullen de vruchten aan de boom wormstekig zijn en afvallen.

SEPTEMBER(Herfstmaand)

Als zevende maand in Romeinse tijdrekening heeft deze maand steeds haar zelfde naam behouden. Naar de gelang de oogst en de streek wordt deze maand in Noord‑ Europa ook wel de Fruit‑, Haver of Gerstmaand genoemd. Karel de Grote noemde haar Haervist ‑ manoth (van Haervest=oogsten). Vroeger had het jaar slechts twee seizoenen en begon de Winter op 21 september. Deze dag wordt in diverse streken nog Winterdag genoemd. Rond de Winterdag bestond vroeger nog enig bijgeloof. Jonge meisjes plachten rond middernacht de toekomst te raadplegen. in een met water gevulde ton wierp men naast een kroon van stro en bloemen ook as. Geblinddoekt dansten de meis jes daarna driemaal rond de ton en een voor een pakten zij een voorwerp uit de ton; wie een bloemenkroon eruit viste zou het volgend jaar trouwen; wie een kroon van stro viste kreeg een ongeluk en degene die as opviste zou ziek worden of sterven. Elders wierp men bladeren in een kuip water; ieder blad stelde een persoon van de familie voor en wiens blad het eerst onderging, zou het eerst sterven.

OKTOBER(Zaaimaand)

Ook de achtste maand in de Romeinse tijdrekening heeft haar naam behouden. Karel de Grote noemde deze maand wijnmanoth (=wijn maand). In sommige oude geschriften komt men ook nog Reusel- of Eikelmaand tegen. De meest gepaste naam blijft evenwel zaaimaand, omdat de zaaitijd dan in volle gang is. Vroeger ging dit met allerlei gebruiken gepaard, die soms gespeend waren met enig bijgeloof. Men zaaide het beste op een dinsdag, woensdag en zaterdag, doch nooit op een vrijdag. Men mocht nooit zaaien bij nieuwe maan, deze moest tenminste een vrijdag gepasseerd zijn.

NOVEMBER (Slachtmaand)

De negende maand in de Romeinse tijdrekening wordt ook wel de slachtmaand genoemd. Tot aan het eind van de vorige eeuw deed de boer na het slachten van het varken daarvan een gift aan de pastoor. Deze vrijwillige gift gold in feite als een vervanging van de oude tienden. Weerkunde: Als in het begin van november de sneeuw in de modder valt zal dit schadelijk zijn voor de veldvruchten, maar valt deze op droge grond, dan mag men een vruchtbaar jaar verwachten.

DECEMBER(Wintermaand)

Men noemt deze maand ook wel Wintermaand, omdat dit gure jaar getijde dan begint. Vroeger werd deze maand door de Christenen ook Kerstmismaand genoemd. Ter nagedachtenis aan de Zaligmaker had Karel de Grote deze maand reeds Heiligh‑manoth genaamd. Op St. Thomas (21 december) lengen de dagen. De eerste dag een luisomwenteling, de tweede een paardensprong en op de derde dag de duur van een hanenkraai.

DE DAGEN

Bij iedere dag wist men wel een aantal spreuken of gezegdes.

ZONDAG: De Zon had in de tempels van de oude Germanen haar standbeeld: een mensenlijf met de brandende zon voor de kop en een brandend wiel in de handen.

Spreuk: Wie op zondag aan zijn huis werkt, brengt er ratten, muizen en luizen in. Wie op zondag naait, moet zoveel lijden alvorens te sterven of in het vagevuur, totdat al het naaiwerk versleten is.

MAANDAG: De Maan stond ook afgebeeld in een mensengedaante en droeg een halve maan als zinnebeeld.

Spreuk: Men mag op maandag niet lenen, omdat men het dan niet neer terug krijgt. Een nieuwe meid wordt op maandag nooit aangenomen, omdat ze dan alles breekt.

DINSDAG: Thys was een der oudste goden van de Germanen en stond afgebeeld op een voetstuk, droeg kleren van berenvellen zoals de Germanen en hield in zijn hand de staf van zijn heersende macht.

WOENSDAG: Wodan was de oorlogsgod en stond op een zuil met een krom zwaard in de rechterhand en het schild op de linkerarm gesnoerd.

Spreuk: Een kind dat op een woensdag voor het eerst naar school gaat, zal slecht leren. Men moet een nieuwe koe voor de eerste keer melken op een woensdag.

DONDERDAG: Thor was de dondergod, de Jupiter van de Romeinen. Hij had groot gezag bij de noordelijke volkeren en wordt afgebeeld zittend op een troon, de staf in de hand, een koningskroon op het hoofd en daarom heen nog een kroon van twaalf sterren.

Spreuk: De donderdag is een geluksdag voor molenaars en smeden.

VRIJDAG: Freya was de Venus van het noorden. Zij stond afgebeeld met zwaard en bogen om aan te duiden, dat ze aangezien werd als de huisvrouw van Wodan, de oorlogsgod.

Spreuk: Als het vrijdag regent, regent het ook op zondag. De eieren mogen niet onder de klok gelegd worden, omdat de kuikens anders kraaien als haantjes.

Bijgeloof: Men durfde deze dag niet op reis te gaan wanneer deze samenviel met de 13e van de maand.

ZATERDAG: Sater was de god van de overvloed, van het weer en de zomertijd. Sater werd afgebeeld boven een zuil, barvoets staand op de stekels van een baars, om aan te geven dat degenen die hem vereerden, ongehinderd door alle bezwaren konden gaan.

Spreuk: Wie spint op zaterdagavond zal na de dood met een spinnewiel ronddwalen

Bron: Volkskundige Kalender.

WebGRIS bèta versie 5.09

LGGI database :

© LGGI

Limburgs Genenealogisch Geschiedkundig Informatiecentrum

Kruisstraat 15, 6171GC, Stein, Nederland